dinsdag, 11 juni 2013 17:13

Beantwoording schriftelijke Statenvragen over gebruik dienstauto algemeen directeur (2)

Ingevolge het bepaalde in artikel 42 van het Reglement van Orde van Provinciale Staten doen wij u hieronder het antwoord van ons college op de vragen van het statenlid mw. M.H.M. Faber-van de Klashorst toekomen.

Inleiding
Naar aanleiding van de beantwoording van schriftelijke vragen betreffende het gebruik dienstauto algemeen directeur (PS2013-368) zijn er nog nadere vragen. U geeft in uw antwoord op vraag 2 aan dat ter uitvoering van uw besluit van 14 juni 2011 een verklaring inzake de ter beschikking gestelde dienstauto is opgesteld. Deze verklaring is op 15 juni 2011 volgens u opgesteld.

Vraag 1:

Mogen wij van u een afschrift van genoemde verklaring ontvangen?

Antwoord:
Ja, voor een afschrift wordt verwezen naar de bijlage.

Inleiding bij vraag 2:
U geeft in uw antwoord op vraag 4 aan dat het gebruik van de dienstauto door de algemeen directeur sinds jaar en dag staande praktijk is binnen de provincie Gelderland. Tot 14 juni 2011 heeft dit gebruik kennelijk plaatsgevonden zonder dat daaraan enig formeel besluit ten grondslag lag.

Vraag 2:
Was u voor 14 juni 2011 op de hoogte van het feit dat de dienstauto ook door de algemeen directeur werd gebruikt?

Antwoord:
Ja.

Vraag 3:
Zo ja, waarom heeft u het gebruik niet eerder dan op 14 juni 2011 geformaliseerd?

Antwoord:
Het gebruik van de dienstauto door de algemeen directeur was een gewoonteregel. In 2011 is ambtelijk geconstateerd dat het gebruik formalisering behoefde. Voor het verdere antwoord op deze vraag verwijzen wij naar antwoord 4 op uw eerdere statenvragen (PS2013-368) aangaande het gebruik van de dienstauto door de algemeen directeur: 'Het gebruik van de dienstauto door de algemeen directeur is sinds jaar en dag staande praktijk binnen de provincie Gelderland. De huidige algemeen directeur heeft het gebruik van zijn voorgangers voortgezet. Het ontbreken van een regeling hierover heeft hij zelf in ons college aangekaart. Door het besluit van 14 juni 2011 is geformaliseerd dat de algemeen directeur gebruik mag maken van de dienstauto'.

Vraag 4:
Op basis van welke regeling heeft u het gebruik van de dienstauto door de algemeen directeur kunnen formaliseren zoals u heeft gedaan op 14 juni 2011?

Antwoord:
Het besluit dat het College op 14 juni 2011 heeft genomen, is gebaseerd op de Dienstreisregeling.

Vraag 5:
Indien in voorgaande jaren door de algemeen directeur en zijn voorgangers gebruik is gemaakt van de dienstauto, is daarbij dan ook rekening gehouden met de fiscale bijtelling?

Antwoord:
De dienstauto is ingezet voor zakelijk gebruik, er is geen sprake geweest van fiscale bijtelling.

Vraag 6:
Indien u van mening bent dat het uitsluitend gaat of heeft mogen gaan om zakelijke reizen, hoe kan het dan zijn dat de huidige algemeen directeur op enkele data in 2010 met de dienstauto kennelijk naar en/of van zijn huis is gereden in Den Haag?

Antwoord:
Woon-werkverkeer wordt gezien als zakelijke reizen. De ritten die u noemt in 2010 betreffen zakelijke reizen. Overigens is in de verklaring van 15 juni 2011 opgenomen dat de algemeen directeur de dienstauto niet meer gebruikt voor woon-werkverkeer.

Vraag 7:
Ook uit de rittenstaten over 2008 en 2009 blijkt dat de voorganger van de huidige algemeen directeur op diverse data kennelijk van en naar zijn woonhuis met de dienstauto is gebracht/gehaald. Hoe is dat te verklaren in die zin of deze ritten ook dienen te worden aangemerkt als zakelijke reizen? Zo ja, op basis waarvan?

Antwoord:
Woon-werkverkeer wordt aangemerkt als zakelijke reizen.

Vraag 8:
Ook hebben wij vastgesteld dat de partner van de voormalig algemeen directeur op verschillende data met de dienstauto is meegereden (2 jan 2008, 6 mei 2008 en 22 sep 2009). Op basis waarvan was dat toegestaan?

Antwoord:
Op de genoemde momenten was er nog geen formele regeling voor het gebruik van de dienstauto door de Algemeen Directeur en was er op dit punt dus sprake van een gewoonterecht. Wij verwijzen in dit verband ook naar de antwoorden op de vragen 6 en 7. De Gedragscode integriteit provinciale ambtenaren verbiedt overigens het meereizen van een echtgenote tijdens een dienstreis door de algemeen directeur in het binnenland niet. Wij merken daarbij op dat aan het meereizen van de echtgenote van de toenmalige algemeen directeur geen extra kosten voor de provincie zijn verbonden.

Vraag 9 ontbreekt.

Vraag 10:
Wat is de reden dat de algemeen directeur, als hoogste ambtenaar, kennelijk niet was en is gehouden aan de Reisregeling Provincie Gelderland?

Antwoord:
Gedeputeerde Staten hebben de bevoegdheid om een aparte regeling te treffen. Gezien de aard van de werkzaamheden en het efficiënt gebruik van de werktijd van de algemeen directeur hebben Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk geacht.

Gedeputeerde Staten van Gelderland
C.G.A. Cornielje - Commissaris van de Koning
drs. P.P.L. van Kalmthout - secretaris

3320 keer gelezen